De soort komt van nature voor in Noord-Amerika en is in Europa een invasieve soort. Op enkele locaties in Nederland handhaaft deze plant zich en staat hier soms ook bekend als parkietjesplant. Er is onder andere een flink bestand in de duinen bij Noordwijk.
De plant groeit zowel op droge als op vochtige grond en heeft een voorkeur voor een plek in de halfschaduw of de volle zon.
De plant kan heeft vele bruikbare functies.
De jonge scheuten kunnen in de lente worden gegeten als asperge, later kunnen de groeitopjes als spinazie worden gebruikt. De ongeopende bloemknoppen kunnen als broccoli worden gegeten, ze hebben een erwt-achtige smaak.
In hete, droge zomers kan de nectar in de bloemen kristallizeren tot suikerkristallen die heerlijk smaken. In een minder warme zomer kunnen de bloemen worden gekookt tot een zoete siroop. Als men veel nectar suiker wil kan men het beste Asclepias tuberosa planten. Deze maakt het meeste nectar.
De zaadpeulen kunnen worden gegeten, ze smaken een beetje naar okra en hebben ook dezelfde structuur. De volgroeide delen van de plant kunnen echter giftig zijn dus pas wel een beetje op.
Er zijn ook veel niet eetbare functies.
Als de planten in de herfst afsterven kan er van de stengels een vezel worden gemaakt wat erg sterk is. Deze kan onder meer worden gebruikt voor het maken van stoffen, papier en touw. Wacht tot de herfst, laat ze een paar weken drogen (kan gewoon door de stengels te laten staan) en dan kan je de vezels er zo afhalen.
Let op voor slakken, deze zullen de plant kaalvreten als ze de kans krijgen. |