Boekweit is een eenjarige plant die tot anderhalve meter hoogte kan groeien. De plant groeit zowel op droge en op vochtige grond en staat het liefst in de volle zon. De plant vormt een holle rechtopgaande, zich meermalen vertakkende, rode stengel. De bladeren zijn driehoekig tot hartvormig en bevinden zich verspreid op de knopen. Het wortelstelsel omvat een zich sterk vertakkende penwortel. De bloei begint al in een jong stadium, soms al na zes weken, en gaat dan vijfentwintig tot dertig dagen door. De bloemen zijn in langstelige pluimen gegroepeerd, wit tot roze van kleur, en bevatten veel nectar. Op arme gronden bereikt boekweit een hoogte van 50 cm. Voordat de bloei ten einde is zijn er al rijpe vruchten. Het eetbare zaad zit aan dunne steeltjes die in rijpe toestand makkelijk loslaten. Het heeft een meel- en eiwitrijke inhoud, overeenkomend met die van klaver. Er waren vroeger twee rassen bekend: op de veengronden de Staphorster bruinzwarte en op de zandgronden de Brabantse grijze boekweit. De huidige rassen produceren minder nectar dan de oude rassen. Bij het bewaren moet het zaad droog zijn want het schimmelt gemakkelijk. Eén kilo zaad bevat ± 45.000 zaden. De vorm van het boekweitzaad komt sterk overeen met die van beukennootjes, al zijn ze beduidend kleiner, ongeveer 6 mm lang. Het zaad werd tot meel gemalen, hoewel boekweit beslist geen graan is. Boekweit is een 'pseudograan': de zaden, het meel en alle andere afgeleide producten van boekweit bevatten geen gluten. Boekweitmeel bevat veel magnesium, kalium en fosfor. Het is voedzaam en licht verteerbaar. Tegenwoordig wordt het ook geteeld voor de geneeskunde. Boekweit lijkt een graanproduct, maar is het dus niet. Het meel ervan kan goed worden gemengd met dat van granen, bijvoorbeeld als basis voorpannenkoeken. Geroosterde boekweitkorrels heten ook wel 'kasha' en zijn bekend uit de Oost-Europese keuken. |