Spruitkool, ofwel spruitjes (Brassica oleracea convar. oleracea var. gemmifera) werden in het midden van de 18e eeuw voor het eerst in België gesignaleerd. Rond het jaar 1800 bereikte de spruiten Engeland en Frankrijk. Spruiten behoren tot de familie van Brassica.
Spruitjesplanten houden van voedselrijke, vochtige grond en de planten groeien het beste in de volle zon maar kunnen ook in de halfschaduw staan.
De spruit is een oer-Hollandse groente die met name in de herfst- en wintermaanden gegeten wordt. Spruiten worden uitsluitend in de vollegrond geteeld, ze worden geoogst van augustus tot april. De lengte van het oogstseizoen is mede afhankelijk van de vorst. In tegenstelling tot het hardnekkige vooroordeel dat vorst goed is voor spruiten en de smaak verbetert als ‘de vorst eroverheen is gegaan’ kunnen bevroren spruiten niet meer geoogst worden. Gedurende een lange periode kunnen spruiten worden geplant, vanaf begin april tot het einde van juni. De oogst verloopt vanaf half augustus tot april in het volgende jaar.
De variëteiten worden onderverdeeld in vroeg, middenvroeg en laat. Gedurende de winterperiode loopt het spruitengewas een extra risico. De vorst kan zodanig zijn dat het gewas kapot vriest. Vanzelfsprekend kan er dan ook niet meer geoogst worden. Door het kiezen van geschikte rassen en de juiste teelttechniek probeert de spruitenteler dit risico zoveel mogelijk te beperken. Spruiten worden vooral als hoofdgerecht gegeten. Ze zijn geschikt voor zeer uiteenlopende bereidingswijzen: oer-Hollands met aardappelen, jus en vlees, maar ook in de wok of in de soep zijn spruiten overheerlijk te bereiden. U kunt spruiten ook stomen, smoren of blancheren en laten sudderen in bouillon met uienringen en specerijen. Probeer ook eens spruiten met boter en geraspte noten met een heerlijke kaassaus, in roomsoep of roerbak in stukjes gesneden spruiten in de wok. |