Knolselderij (Apium graveolens var. rapaceum) is de verdikte wortel van de selderplant. De knol heeft een lichtpaarse tot witte of gele kleur. Van binnen is de knolselderij romig wit.
Knolserderij houdt van diepe, voedselrijke, vochtige grond en groeit zowel in de volle zon als in de halfschaduw.
Hoewel knolselderij voor de knol geteeld wordt, kunnen de bladeren ook gegeten worden. Vaak wordt in het vroege voorjaar knolselderij met een toefje loof in de handel gebracht. De langloofrassen worden op zaaibed eind februari tot half maart gezaaid en half mei tot begin juni uitgeplant. Het zaad moet zeer oppervlakkig gezaaid worden omdat knolselderijzaad alleen kiemt onder invloed van licht; het is een zogenaamde lichtkiemer. Voor de kortloofrassen is dit half maart tot begin april, respectievelijk eind mei tot half juni. De oogst vindt plaats van eind oktober tot half november. In stukken gesneden is knolselderij heel lekker met name in de erwtensoep. Ook voor het trekken van bouillon is de knol heel geschikt. De smaak van de knol is milder dan die van de bladeren van de snijselderij. Uiteraard kun je de jonge bladeren van de knol-variant ook prima, net als die van de andere variant, in de soep gebruiken.
Knol- en snijselderij overleven milde winters, maar vormen in het tweede jaar een bloemstengel en sterven daarna af. Er moet dus ieder jaar opnieuw gezaaid worden. |