Kapucijners komen oorspronkelijk uit Turkije. De hoekige licht- tot donkerbruine erwten worden in ons land gedroogd veel gegeten. Verse kapucijners zijn lichter verteerbaar dan de gedroogde kapucijner.
Kapucijners houden van vochtige grond en staan het liefste in de volle zon.
De kapucijners behoren tot de vlinderbloemigen familie en de planten gaan een symbiotische relatie aan met de stikstoffixerende Rhizobium bacterie in haar wortels. Hierdoor wordt stikstof uit de lucht gefixeerd en krijgt de plant extra bemesting waar omliggende planten ook hun voordeel mee kunnen doen. Er zijn rassen met langstro (rijs- of klimerwten) en met kortstro. Langstro rassen moeten aan gaas of rijshout geteeld worden. Een ras dat veel door de amateurtuinder wordt gebruikt is de 'Blauwschokker'. Kortstro rassen worden in de landbouw gebruikt voor de verse consumptie. In 2003 was er bijna 700 hectare in Nederland. De teelt vindt hoofdzakelijk plaats in Zeeland. Het ras 'Solido' wordt hiervoor gebruikt. Het ras is zogenaamd semi-bladloos en is weinig vatbaar voor topvergeling. Bij dit ras is een gedeelte van de bladeren omgevormd tot ranken, waardoor het gewas opener is en er minder ziekten op treden. De blauwpaarse peulen van de kapucijners geven bij het schoonmaken een blauwe sap af die diep in de poriën dringt en moeilijk is af te wassen. Draag daarom keukenhandschoenen bij het doppen van kapucijners. Open de peulen door met twee duimen op de bolle kant van de peul te drukken. Trek met de duimnagel de peul langs de middennaad verder open. Duw met de duim de zaden uit de peul in de pan. Spoel ze af met water. Kook ze in weinig water met iets zout in ongeveer 10 minuten beetgaar. Kook eventueel een takje bonenkruid mee, dit geeft een extra aroma aan verse peulvruchten en schijnt de verteerbaarheid van het schilletje te bevorderen. Giet de verse peulvruchten af en schud er een klontje boter door. |